dinsdag 19 december 2006

Cocakerst

Cokechrist Hierbij mijn Kerstvoorstelling. Uit reacties binnen de huiselijke kring maak ik reeds op dat het plaatje om enige uitleg vraagt. In de eerste plaats wil ik er met klem op wijzen dat de in kennelijke staat verkerende figuur met baard en puntmuts een afbeelding betreft van de Amerikaanse kunstenaar Paul McCarthy en níet van ondergetekende (ik draag nooit witte sokken).



De duistere figuren links zijn afkomstig uit een adoratio van Jheronimus Bosch (in de zgn. Bronchorst-Bosschuyse triptiek). De centraal gesitueerde personages leende ik van de Spaanse priester-schilder Francisco Nicolás Borras (1530-1610). De zuigeling op schoot is door zijn/haar ouders in een rode sok gestopt en van een rode muts voorzien; de hond op de voorgrond is door zijn/haar baas voorzien van een rode neus en een groen gewei. Ouders en baas zijn - terecht - niet bekend. Geheel rechts in beeld de presentatrice van een Aziatisch televisieprogramma. De cadeaus werden zoals gewoonlijk beschikbaar gesteld door Coca Cola.



Geeft u het maar toe: u had niet direct in de gaten dat het hier om een pastiche gaat. Naar voren springende kleuren zijn rood en wollig wit. Er is ook wat groen. De figurenkluwen in het midden doen meteen denken aan de drie wijzen op kraamvisite. Op het eerste gezicht is het een kerstplaatje van dertien in het dozijn. Het kerstfeest fascineert me. Wat houdt dit feest in, en voor wie is het bedoeld?



Paul McCarthy



BoschUniverse



Borras



zaterdag 16 december 2006

Geheugenprothese (2)

Een trouwe lezer vraagt mij wat in het vorige stukje wordt bedoeld met: pijnlijk duidelijk dat het over een 'originele' locatie gaat. "Waarom is het pijnlijk als een plek het geheugen stimuleert maar ook een originele  locatie blijkt te zijn?", vraagt zij.



In werkelijkheid stelt Zijlmans: "the site stimulates the flow of thought and memories but at the same time it makes one painfully aware of the fact that this is not the actual site. Ik beken dat ik behoorlijk onachtzaam ben geweest met de vertaling hiervan.



donderdag 14 december 2006

Geheugenprothese

0231129270 Twee keer binnen een week bezocht ik lezingen over perceptie van ruimte in tijd. Vorige week vrijdag bezocht ik in Leiden het symposium Take Place. Hierbij ging het vooral over de betekenis van fotografie. 'Keynote speaker' was de Amerikaanse kunsthistoricus Thomas Crow. Ooit las - en analyseerde - ik, binnen het kader van mijn studie, een essay van zijn hand over Andy Warhol. Ik was erg benieuwd Crow in levende lijve te zien en te horen. Ach, ik noem slechts twee letters: de 'N' en de 'S'. U begrijpt: toen ik, eindelijk, ter plaatse arriveerde, had de man zijn babbel reeds een half uur daarvoor beëindigd.



Verder was het een tamelijk interessante dag met bijdragen van diverse kunsthistorici en kunstenaars. De (drie) voor mij bekende sprekers stelden iets teleur. Dat was voor een belangrijk deel te wijten aan het Engelse taalgebruik. Zelf ben ik wellicht onvoldoende bekend met het academische gebruik hiervan. Maar ik heb ook de stellige indruk dat Nederlandse sprekers zich minder gemakkelijk uitdrukken in het Engels. Zij hebben hun tekst op een papiertje; spontaniteit is veelal afwezig. De voor het merendeel Nederlandse toehoorders, wachtten zich er wel voor vragen te stellen of opmerkingen te maken. (Lullig als je niet goed uit je woorden komt, of niet goed kunt antwoorden op een wedervraag).



Professor Kitty Zijlmans sprak over 'Place, Site, and Memory in Contemporary Works of Art'. Een 'locatie' kun je definieren als plek waar het geheugen een essentiele rol speelt. Ik citeer (vrij vertaald): een ongedefinieerde ruimte wordt een speciale plek, als je die plek kent, je er thuis voelt etc. Veel kunstwerken, bewerkstelligd door fotografie, installaties enzovoort, spelen met - en refereren aan - de kwaliteit van zo'n plek. Maar ja, wat op  het eerste gezicht documentair lijkt, werkt uiteindelijk toch vervreemdend. Het stimuleert weliswaar het 'geheugen', maar tegelijkertijd wordt het pijnlijk duidelijk dat het over een 'originele' locatie gaat. Zo'n 'Plek' kan dus zowel 'winst' als 'verlies' betekenen. Pfoeh. ('Bent u daar nog?' zou Prof. Zijlmans haar studenten hebben gevraagd tijdens een gewoon college).



Donderdagavond was ik te gast bij het architectenbureau DS aan de Amsterdamse Overtoom. DS initieert elk kwartaal een avond met een of meerdere sprekers over (landschaps)architectuur. Aan het woord was deze keer Jan Kolen, hoogleraar 'Erfgoed van stad en land' aan de VU Amsterdam.



Morgen verder.



donderdag 7 december 2006

Erik van Lieshout

Img_0190_1 Robert van de Roer interviewt Erik van Lieshout voor NRC.Next. Zie ook mijn stukje 'Boijmans', van zondag 3 december.



                                                                                         NRC.Next



woensdag 6 december 2006

Wepdiezijn

Trouwe bezoekers hebben het reeds gemerkt. Ik wil mijn log graag een citaat meegeven uit Barthes' La Chambre Claire. Het wil echter niet zo lekker lukken. Sorry voor deze soep. Hoewel ik ooit als grafisch ontwerper ben opgeleid, blijf ik onhandig met HTML enzo. Maar, ik blijf mijn best doen. Het citaat luidt: Une photo est toujours invisible: ce n'est pas elle qu'on voit. (Mijn vertaling: Foto's zijn per definitie onzichtbaar; het is niet de foto die ons beroert,...).



dinsdag 5 december 2006

Turner Prize 2006

1535328_img Hierbij een plaatje van het schilderij dat ik een jaar of twee geleden aantrof in het Van Abbe. Het werk van Tomma Abts doet primair aan als goedkope trompe l'oeil. Je denkt dat je te maken hebt met plastiek. Dichterbij blijkt het werk plat. Illusionisten zijn leuk, maar ze horen in een circustent, niet in een kunstmuseum. Toch bedient Abts zich niet van goedkope trucjes. Zij brengt verf op in dunne lagen, die steeds maar weer over- of weggeschilderd worden. De onderschilderingen gaan uiteindelijk - als een soort onvoldoende gepolijste plamuur - meespelen in het resultaat. Naast de geschilderde, ontstaan échte schaduwen. Zo onstaan bijna hallucinerende effecten.



Guardian



maandag 4 december 2006

Jean Dulieu (1921-2006)

Dulieu2Jean Dulieu overleed afgelopen woensdag op 85-jarige leeftijd. In de jaren vijftig luisterde ik 's avonds tegen kinderbedtijd naar de hoorspelen over Paulus de Boskabouter, waarin Dulieu zelf alle stemmetjes deed. Anders dan in mijn relatie tot andere (vroege) jeugdhelden ben ik altijd van Paulus blijven houden.



Later las ik zijn avonturen voor aan mijn kinderen. De hoorspelen waren er niet meer. Wel bestond er een tv-serie, maar daar vonden we niks aan. Bij gebrek aan beter assisteerde ik twee andere vaders/Paulusfans bij het opnemen van een 'eigen Paulushoorspel'. Op een cassettebandje probeerden we zo goed mogelijk de stemmen van Paulus en zijn vrienden na te piepen, krassen, brommen of lispelen. Dat werd geen meesterwerk, maar we hadden een aantal avonden de grootste pret. En, het resultaat werd gewaardeerd door onze kinderen. Kort daarop (einde jaren tachtig) kwam geluidsmateriaal boven water van die eerste oude hoorspelen. Dankzij het VPRO-programma 'Vrije Geluiden' konden we daar toen opnieuw van genieten.



File0001_4 Jean Dulieu (Jan van Oort) illustreerde zijn verhalen met prachtige tekeningen en aquarellen. Hierbij een tekening uit Paulus de hulpsinterklaas, in 1962 door de CPNB bekroond tot 'beste kinderboek van het jaar'.



zondag 3 december 2006

Boijmans

Wat hebben René Magritte, Willem Kalf en Erik van Lieshout met elkaar gemeen? Dat ze tot en met vandaag alledrie te zien waren in Boijmans. Kalf en Van Lieshout blijven nog even. Ik ging eigenlijk naar 'Voici Magritte', welke tentoonstelling vandaag voor het laatst kon worden bezocht. Snel uitgekeken bij Magritte, wandelde ik nog door Van Lieshout's garages en wierp ik mijn blik op Kalf's zilver.



Img_0154 Bij het begin van 'Voci Magritte' schreef Hans den Hartog Jager in NRC-Handelsblad over Magritte's 'precieze, ambachtelijke' schilderkunst. Onbegrijpelijk. De man was een middelmatig reclameontwerper en schilderen kon hij niet. Als kunstenaar is hij eerst beroemd geworden door zijn 'vreemde plaatjes' en later om zijn theorieën over semiotiek. Dat laatste is het belangrijkste wat Magritte aan de kunst heeft bijgedragen. In zijn experimenten met Taal en Beeld legt Magritte de vinger op de problemen in de verschillen tussen schijn en wezen. Om hem te begrijpen moet de bezoeker vooral niet de begeleidende bordjes bestuderen. Het is voldoende kennis te nemen van de in kloeke plakletters aangebrachte teksten in het ronde vertrek, waarin men belandt aan het einde van de tentoonstelling. Het zijn citaten van Magritte zelf:



  • "In mijn schilderijen ligt geen betekenis verborgen, al bestaat het misverstand dat mijn werk symbolische betekenis zou hebben".


  • "Het gaat erom het zichtbare te tonen. het op zichzelf te laten lijken door de nadruk te leggen op het verschil".


  • "De titels van mijn schilderijen zijn geen verklaringen en mijn schilderijen zijn geen illustraties van de titels. Het verband tussen titel en schilderij is dichterlijk...".


  • "De poëtische titel kan ons niets leren, maar hij moet ons verrassen en bekoren".


Kopie_van_img_0176 Het is natuurlijk vergelijken van appels met pijpen of zoiets, maar na Magritte's houterige potloodschetsjes en zijn stijve schilderingen, zijn de enorme, wilde contétekeningen van Erik van Lieshout een verademing. Maar, net als Magritte, biedt Van Lieshout niets nieuws (wat bij een levende kunstenaar kwalijker is, dan bij een dode). De tentoonstelling betreft één grote over diverse zalen verdeelde installatie met garageboxen, autokerkhofauto's, zeildoek, krakkemikkig 'anti-design' meubilair en tl-balken. De hyperventilerende kunstenaar is voordurend zeer aanwezig. Hij portretteert zichzelf in conté met een paar stevige borsten, speelt de overspannen hoofdrol in al zijn films en na een poosje zie je hem zelfs voor je geestesoog nerveus timmeren, zagen en vloeken. Overal klinkt zijn hoge stemgeluid bovenuit: ruziënd, lachend, huilend. Van Lieshout is ambivalent. Hij neemt zich voor je in door zijn openheid en hij ergert je doordát hij alsmaar roept dat hij zo open en eerlijk is. Hij analyseert en becommentarieert zichzelf voortdurend. Opmerkelijk vond ik zijn bekentenis in de film Rock: (huilend) "Ja, ja, je hebt gelijk, ik acteer".



Kopie_van_kopie_van_img_0201Magritte kun je van plaatjes leren kennen. Kalf niet. Deze 17de-eeuwer moet hebben kennisgenomen van alle in zijn tijd bekende schilderinstructies. Vervolgens is het hem werkelijk gelukt vanuit zijn theoretische kennis verbluffende resultaten te bereiken. Net als Zeuxis heeft hij de natuur verbeterd. Ik kan me tenminste niet voorstellen dat de zilveren schenkkan (Van Vianen) met de zich weerspiegelende citroen in werkelijkheid het oog zo hebben gestreeld als dit schilderij. Tot slot, dit flauwe beeld/woordgrapje als bijschrift bij mijn detailfoto van Kalf's stilleven: "Ceci n'est pas un veau"



Boijmans Van Beuningen



vrijdag 1 december 2006

Dylan Thomas

Dylan20signing20work20copyright20g20d20h Als zestienjarige leerde ik Dylan Thomas' gedicht In my craft or sullen art uit het hoofd. (By heart is hier meer op zijn plaats). In de 37 jaren daarna, werd ik zelden met poëzie geconfronteerd die meer indruk op me maakte. Zojuist ontdekte ik een indrukwekkende Britse poëzie site, een initiatief van de poet laureate Andrew Motion. Allereerst zocht en vond ik Dylan Thomas. De meester zelf draagt zijn werk voor. Eh, Wow! of zoiets, zal ik maar zeggen. In de komende dagen zal ik nog wel wat uren besteden aan allerlei ander moois op deze webplek.



The Poetry Archive



Dylan Thomas



donderdag 30 november 2006

Frans Masereel

In september 1976 was de Belgische premier (Tindemans) op staatsbezoek in Beijing. Mao Zedong vroeg hoe het ging met de grote kunstenaar Frans Masereel. De premier liet de tolk antwoorden dat Masereel in goede gezondheid verkeerde. Hij verzon maar wat, wist niet dat Masereel al vier jaar dood was. Zeer kort na het bezoek, op 9 september, verwisselde de Grote Roerganger zelf het tijdelijke met het eeuwige.



De kosmopoliet Masereel heeft - behalve van vakgenoten - nooit veel waardering gekregen in 'Het Vrije Westen'. Hij werd in het Belgische Blankenberghe geboren, groeide op in Gent en is daar uiteindelijk ook begraven. Toch verkeerde hij het leeuwendeel van zijn leven - al dan niet in exile - in Duitsland, Zwitserland of Frankrijk. Zijn kunst was te politiek. Zelf denk ik dat Masereel behoorlijk naief was en zich gemakkelijk voor allerlei politieke karretjes liet spannen. Hij had een onbegrensd vertrouwen in het goede van de mens.



File0001_2 Hoewel hij ook schilderde en ooit enig plastiek heeft vervaardigd, was Frans Masereel in de eerste plaats houtsnijder. Qua inhoud, valt hij op vanwege zijn engagement. Zijn werk toont nadrukkelijk zijn pacifisme en zijn compassie met onderdrukten. Zelf houd ik het meest van zijn verbeelding van het anti-burgelijke leven en het stadsleven. En natuurlijk van zijn vakmanschap. Masereel heeft de houtsnijkunst vernieuwd. Ik kom daar nog wel eens op terug.



zondag 26 november 2006

Lijken kijken

Img_0112_1 In de Beurs van Berlage kun je de stoffelijke resten bewonderen van een aantal ex- Chinezen. Ter verdediging van de ethiek (míjn ethiek) was ik van plan hierover iets negatiefs op te schrijven. De tot partjes en schijfjes gefileerde Chinezen zullen immers vooral het op platte sensatie beluste Big Brother-publiek bedienen in hun ongezonde honger naar ranzige 'reality'.



Historisch beschouwd is er niets nieuws onder de zon. Griezelporno is van alle tijden. Tijdens diverse hoogtepunten in de geschiedenis van menselijke beschavingen heeft men op dit thema gevarieerd. In het Westen werd naar hartelust gekruisigd, geradbraakt en gevierendeeld. In het Oosten werd men in 'duizend stukjes' gesneden. Onthoofden en ophangen is in alle windstreken altijd populair geweest. Ik wil hier nu niet teveel over uitweiden, maar feitelijk kreeg het gemene volk voldoende kansen om de overblijfselen van de afgeslachte medemens uitvoerig van binnen en van buiten te bestuderen. Gelukkig is dat ook vandaag nog mogelijk. Ik noem slechts het Midden-Oosten, Darfur, Irak, Afghanistan.



Het getrancheerde lichaam is natuurlijk ook altijd binnen wetenschappelijke kaders van belang geweest. En waarom zouden alleen studenten in de medische wetenschap kennis mogen nemen van foetussen in wekpotten? Natuurhistorische musea behoren ook tot míjn favorieten.



Geme003haag01ilp271b Toen ik negen was, bezocht ik met mijn vader de Haagse Gevangenpoort. Het was mijn eerste kennismaking met Vaderlandsche Geschiedenis. (Destijds werd nog onderwezen in de geschiedenis; dat gebeurde vanaf de vierde klas Lagere School). Ik hoorde toen van de broers De With. Nadat de broers vakkundig waren opengesneden en uitgebeend, verzamelde het 'grauw' (pre-Big-Brother-publiek) botjes, beentjes en organen als trofeeën, of om als reliek te verkopen.



Mijn biologieleraar op de MULO plaatste een van plastic vervaardigd torso voor de klas. Hart, lever en nieren kon je eruit nemen en erin terugplaatsen. Dat was verdomd interessant. De school bezat ook een plastic geraamte. Daar werden wel eens grappen mee uitgehaald. Op de kunstacademie hadden we een écht geraamte, volgens een docent het residu van een Parijse prostituée.



Kritiek op de expo in Amsterdam is evident. Waar komen die lichamen vandaan? Zijn het geëxecuteerden? Wat, als een Chinese toerist in Amsterdam zijn opa herkent? Etc. Ik ga waarschijnlijk niet naar die Berlage-Bodies. Maar inmiddels heb ik hier en daar wat gelezen, plaatjes en filmpjes bekeken. Ik geloof nog steeds dat veel sensatie-beluste mensen er naar gaan kijken. Maar toch ook krijg ik de indruk dat men, eenmaal ter plekke, een uiterst realistisch beeld van de menselijke fysiek krijgt. De lichamen lijken 'dingen' geworden: alsof je de 'ingewanden' van machines bekijkt.



dinsdag 21 november 2006

Flaubert's portret (2)

Het 'portret van de jonge Gustave Flaubert' (volgens de veilingcatalogus), goed voor een bod tussen 40.000 and 60.000 euro, is afgelopen zaterdag niet verkocht. Amerikaanse musea en het Musée d'Orsay toonden eerder belangstelling, maar vonden aanschaf uiteindelijk te riskant. Of de man op de daguerreotype werkelijk Flaubert is, wordt door experts betwist. Het onderzoek gaat verder.




maandag 20 november 2006

Volledig

Img_0095_1 De tentoonstelling over Henry Moore in de Rotterdamse Kunsthal, betreft een overzicht van zijn werk in samenhang met architectuur. Je krijgt niet gauw de kans om zoveel monumentaal werk bij elkaar te zien van een genius als Moore. Mijn mond viel open van verrukte verbazing. Een paar uur walste ik tevreden rond de voluptueuze, antropomorfe, of op reuzenwervels lijkende bronzen met groene-, gele en rode patina's.



Img_0092 Een gat is ook een vorm oordeelde Moore. Een beeldhouwer moest zich volgens hem voortdurend bezighouden met de 'volledige' ruimtelijke vorm. Hij liet zich inspireren door kiezels bijvoorbeeld, die - ook al passen ze in de holte van je hand - monumentaal van vorm kunnen zijn. Ook keek hij naar de houtbewerkers van West-Ierland (Oceanië). Deze kunstenaars kerven zoveel weg uit een stuk hout, dat de holle ruimten die hierdoor onstaan, medebepalend zijn voor de vorm van het totale object.



Kopie_van_1272779_img Natuurlijk besteedt de Kunsthal aandacht aan het bakstenen wandreliëf voor het Bouwcentrum (1955), een werk dat zelfs bij Rotterdammers behoorlijk onbekend is. Behalve enkele levensgrote fotowanden, die mede de sfeer in de ruimte bepalen, zijn er kleine (brons)modellen en vitrines met ontwerpen, foto's en correspondentie. Moore had het vaak moeilijk met architecten. Zijn wand aan het Bouwcentrum is aangebracht aan de noordzijde, in plaats van de zuidzijde. Schaduwen spelen een belangrijke rol in Moore's werk. In Rotterdam zijn wel schijnwerpers aangebracht, maar die werpen altijd dezelfde schaduw. Met de architect Pei kon hij goed opschieten. De beeldhouwer en de architect selecteerden in goed overleg reeds bestaande objecten voor vier van Pei's gebouwen in de V.S.



Img_0105 In een van de vitrine's tref ik een paar foto's aan van de opstelling destijds in het Amsterdamse Stedelijk, waar de voorlaatste grote Moore-tentoonstelling in Nederland plaatshad. En ik zie opeens de waarde van Koolhaas' Kunsthal. Je kunt die geniale objecten hier blijkbaar moeiteloos op volmaakte wijze parkeren. Hoewel museumdirecteur Sandberg destijds zijn nek uitstak om grote kunst het land binnen te smokkelen, lukte het hem kennelijk niet altijd deze ook goed neer te zetten. Ach, toen ging het nog om de schok van het nieuwe. Die schok keert niet terug, maar het genot blijft. De tentoonstelling duurt nog tot 18 januari.



De Kunsthal



Henry Moore Foundation



donderdag 16 november 2006

Pei

Ieoh Ming Pei is in Europa vooral bekend om de laatste belangrijke uitbreiding van het Louvre: 'De Piramide'. Pei is een beroemde 'ABC' (American born Chinese)."ABC's hebben een niet te onderschatten invloed op het huidige economische en culturele klimaat in China". Aldus mijn vriendin, net terug van een door haar geleide architectuurreis naar Beijing en Shanghai.



Pei_1Pei (89) heeft niet veel in zijn geboorteland neergezet: een (mede) skylinebepalend gebouw in Shanghai en een bankgebouw in Hongkong. Suzhou, een ruim tweeduizend jaar oude zijdestad, ligt op twee uur van Shanghai. Begin vorige maand werd daar het door Pei ontworpen nieuwe historisch museum geopend.



maandag 13 november 2006

Tramtunnel

In het blad Blauwe Kamer verscheen vorig jaar mijn recensie van Het Souterrain ofwel de Haagse Tramtunnel. Het artikel is zojuist opnieuw geplaatst in 'scape, the international magazine for Landscape Architecture and Urbanism.



The Hague: Underground well-being in 'tramtunnel'



The centre of The Hague had to wait a long time for Het Souterrain. Almost twelve years. The municipal council of The Hague had to swallow a cost-exceeding of one hundred per cent in order to solve problems like leakages. But the result is well worth the wait. Het Souterrain represents a perfect fusion of form, function and content. The underground extension of The Hague has now passed a crucial station on its way to the ‘layered city’ - the urban planning ideal of the designer of Het Souterrain, the renowned Dutch architect Rem Koolhaas.





Down-to-earth city-dwellers ignore official titles and think up their own nicknames for the buildings in their city. The rather posh-sounding Het Souterrain was immediately rechristened the tram tunnel by the people in The Hague. Besides being hardly original, this name does no justice to the building, because the project contains not only the tunnel but it also has two tram stations, an underground car park and numerous facilities to make a short subterranean stay more pleasant.





Persistent leaks from an underground stream held up work for two whole years. The solution to this anticipated, but probably underestimated, problem cost the lion’s share of the budget exceedance of more than one hundred million euros, Because of the many years’ setback and the notion that underground tramways and car parks are, by definition, bare and unwelcoming, you might no longer expect it but now that Het Souterrain is in use it is a pleasant place to park and catch a tram.





In Koolhaas’ view, you can see Het Souterrain not only as part of the infrastructure but also as a building project. In addition to the pragmatic functionalism that Koolhaas is known for, an atmosphere of well being and safety has been aimed for. In the future, similar constructions must serve the city from ‘beneath’. Without these additions, the centrally located buildings would not be able to work. As early as the beginning of the nineties, Koolhaas was making pronunciations about a city centre in The Hague made up of layers. The Hague is wedged in between the sea, the Amsterdam-Rotterdam motorway and the surrounding urban areas and can only expand its centre upwards, in fact, and now also downwards. A central ring road should link a number of ma underground car parks, and there must be an under ground feeder road to supply office buildings and department stores.





6_1000057_img Koolhaas is the name most closely associated with Het Souterrain project. To some extent this is correct. The typical Koolhaas solutions can be discerned every where. We see his ‘usual unconventionalities’ like crooked columns, contrasting use of material and easy stairways. The bare concrete and the exposed pipes and cables all reflect Koolhaas’ style. Everything is open, everything is transparent and everyone may see how it is made. For experts in the building trade such exhibitions of the forces of pressure and tensile strength must represent a feast of recognition.





But the project has not only Koolhaas’ signature on it. The design had been submitted by Koolhaas’ OMA office in the 1990s, and their colleague Rob HiIz had been involved in the project from the beginning. In 2000 he started his own bureau LAB-DA, and he supervised the execution of the project, in consultation with OMA.





2_1000034_imgAlthough, at first sight, Het Souterrain might look like ‘typical Koolhaas’, Hilz is simply no inferior imitator and he should be given all credit for the finishing touches, which determine this building’s strength of aesthetic attraction to a significant degree. Due to the delay caused by the water problems, HiIz was given extra time to consider improvements to the original design. He paid a great deal of attention to the atmosphere which the various materials can evoke and he has let them contrast with each other in a light-hearted way. He did not hide the rough concrete diaphragm walls along the platforms behind plastic sheets, but literally put them in the spotlight by illuminating them from below. The result is cavernous but without turning into fairy-tale kitsch. With the contrast created by the ‘warm’ hardwood floor on the platforms, the entire effect is almost cosy and this certainly contributes to the aura of safety underground.





Every opportunity has been taken to connect the height and breadth of the space physically and visually with other segments of the tunnel programme. Tram travellers can gaze at the sky above The Hague through the glass wails of the car park. There are no pillars in the garage so that it is impossible for unsavoury customers to surprise unsuspecting car owners. There are as few pillars as possible in the lower levels as well; this has been made possible by hanging up floors and stairs in the higher levels on steel tension members and by diagonally constructed pillars, which disappear in the walls lower down.





7_1000010_img The subterranean bamboo plants with light sculpture, the permanent exhibition of archaeological finds and the possibility of changing graphic exhibitions are all refreshing ideas. The bamboo is in the centre of a small roundabout in the underground car park. The light sculpture above the bamboo is made up of 150 fluorescent tubes in three colours which create the illusion of daylight. At Grote Markt station there is a changing exhibition of posters in illuminated cases. These cases are hung on a rail and, if required, they can be shunted to a separate area where the posters can be replaced. The floor showcases in the platform of Grote Markt station are not really a novelty, but they are still amusing. The archaeological finds on display here were discovered during excavation.





Less stereotypical of OMA is Het Souterrain’s ease of use. Everything is focused on making the area as practical and as pleasant as possible for the user. This is in contrast with the tantalising nature of the Kunsthal in Rotterdam with its concealed entrance and ankle breaking stairs. Granted, there are lazy steps in Het Souterrain but this time they are so broad you can climb them without abnormal hops, steps and jumps. The Hague has finally found an architectural acquisition the city may be proud of. It is welcome to it although it is a somewhat bitter truth that this costly construction has no influence at all on the always inconsistent city silhouette of The Hague. Only one modest wrinkle in the pavement on Grote Marktstraat betrays the spot which has an underground tram stop below it.





Evert Pronk











































zaterdag 11 november 2006

Post mode

Kopie_van_img_0016 Type vamp geflankeerd door coole tweeling. Dit duo is zojuist, na veertig jaar winterslaap, uit hun diepvrieskist gelicht. Zij weten nog niet dat de tijd niet heeft stilgestaan. Hun hoofden lijken weggeknipt van de voorbeeldfoto’s uit de herenkapsalons van 1967. In 1967 werd ik veertien. Ik had óók zo’n hoofd: precies zo’n scheiding, net zo’n bril en verdomd ja, óók zo’n baardje. Maar dát was niet echt; op het matte papier van mijn pasfoto had ik met een B4-potlood mijn kaken behaard, zodat ik ouder en interessanter werd.



Bij kritischer beschouwing blijkt de vamp een vampíer; zij mist immers een volwaardig spiegelbeeld en als ze lacht, zal ze zeker vier blikkerende, puntige hoektanden ontbloten. Rechtsonder heeft een van haar slachtoffers nog geprobeerd een boodschap te schrijven. Met zijn eigen bloed natuurlijk.



donderdag 9 november 2006

China

Kopie_van_img_0072_1 Hoera ik ga weer naar China! Vorig jaar oktober bezocht ik Oost-Tibet en reisde vandaar per bus en per trein via Chengdu naar Beijing. Artistiek hoogtepunt was voor mij de kunstenaarswijk Dashanzi, waar ik sprak met de kunstenaars Song Dong, Feng Yan en Gao Zhen. Was mijn bezoek vorig jaar verkennend en passief, voorjaar 2007 ga ik er aan het werk.



Mijn vriendin organiseert al jaren kunst- en cultuurreizen naar China, in het bijzonder naar Tibet. Van origine landschapsarchitect, besteedt zij veel aandacht aan de Tibetaanse stedenbouw en de cohesie daarvan met de landschappelijke omgeving. Sinds vorig jaar richt zij zich ook (weer) op hedendaagse Chinese architectuur, de wisselwerking met occidentale architectuur en de vestiging van Europese en Amerikaanse architecten in China. Zojuist heeft zij een succesvolle architectuurreis afgesloten naar Beijing en Sjanghai. Momenteel overleg ik met haar hoe we het komende jaar reizen gaan organiseren voor kunst- en architectuurliefhebbers. Het zwaartepunt van mijn inbreng zal op het gebied van de beeldende kunst liggen.



Onwesters

Img_0002_1 Enkele jaren geleden koos ik voor de Leidse Universiteit omdat daar bij de studie Kunstgeschiedenis, relatief veel aandacht zou zijn voor niet-Westerse kunst. In de praktijk valt dat wat tegen. Wel brengen prof. Kitty Zijlmans en dr. Helen Westgeest de hedendaagse mondiale kunst uitgebreid voor het voetlicht. Maar historisch is er weinig. Ook nu stelt het aanbod - maar wellicht óók de vraag - enigszins teleur. Met een bescheiden groepje van de Leidse Kunsthistorische Vereniging maakte ik afgelopen dinsdag een wandeling door de afdeling Oceanië in het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden. Behalve uit twee jonge studenten, bestond ons gezelschap uit vijftigers en zestigers. Dr. W. Van Damme, sinds een tijdje verbonden aan het Kunsthistorisch Instituut, om niet-Westerse culturen te belichten, leidde ons rond.











Westerse kunstenaars komen vanaf het begin van de vorige eeuw in de ban van Afrikaanse kunst. Picasso’s ‘les demoiselles d’Avignon’ uit 1906 is hiervan het bekendste voorbeeld. Volgens Van Damme zijn Oceanische kunstvoorwerpen pas later de fantasie van Westerse kunstenaars gaan prikkelen. Hij noemt Max Ernst en Henry Moore.





Ethnografische musea ontstaan in het Westen tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw. Veel wordt verkregen door priesters, die in ruil voor de Blijde Boodschap, met voorouderbeelden en maskers naar het moederland terugkeren. Iconografisch onderzoek is er niet; aandacht voor individualiteit ontbreekt volledig. De Leidse antropoloog Adriaan Gerbrands is de eerste wetenschapper die rond 1960 in Nieuw-Guinea (Irian Jaya) op zoek gaat naar de individuele kunstenaar.





Bijgaande foto betreft voorouderbeelden uit een cultushuis uit Abelon, Irian Jaya. Dergelijke beelden worden op een geheime locatie door ingewijden vervaardigd, alvorens te worden ondergebracht in het desbetreffende compartiment. Een cultushuis bestaat uit meerdere achter elkaar gelegen segmenten. Al naar gelang hun leeftijd of status zijn de mannen van Abelon gemachtigd bij initiaties dieper in het huis door te dringen. Na de riten, zijn de beelden overbodig geworden en laat men ze wegrotten in het woud. De beeldengroep in het museum werd overigens in de jaren negentig door Abelon te koop aangeboden en voor het museum verworven. In dit geval vond verscheping niet eerder plaats voordat van elk onderdeel niet alleen de betekenis, maar ook de maker bekend was.



Overigens vindt de laatste jaren een significante aandachtsverschuiving in de hedendaagse mondiale kunst plaats, ongetwijfeld mede veroorzaakt door tentoonstellingen als ‘Les magiciens de la Terre’ (Parijs,  1989) en de Documenta 11 (2002).





(Nou, ik heb wat problemen met de techniek. Het lukt me niet om de boel in alinea's te verdelen. Komt later wel goed. Zal dan ook nog wat interessante links erbij zetten).







dinsdag 7 november 2006

Klein's kwasten (2)

Van een performance over de 'anthropométries' zijn via Google beelden te vinden. Het commentaar bij de filmfragmenten is van kunstcriticus Pierre Restany. Klein's muzikale compositie 'Symphonie monoton silence' werd tijdens de performance uitgevoerd. Zonder Klein's medeweten werd de film ingekort en de geluidsband gewist en van andere muziek voorzien.



File0001_1



Filmfragment



Geluidsfragment



maandag 6 november 2006

Klein's kwasten

Ik herinner me een wat oudere docent op de Rotterdamse kunstacademie. “Yves Klein gebruikte meiden als kwast; ingesmeerd met verf liet-ie ze in hun blote kont over het linnen rollen! Dat is geen kunst!” oordeelde hij. “Maar,” voegde hij daar relativerend aan toe, “ik had ‘m graag geholpen z’n kwasten schoon te maken”. Dat was in 1972. Klein was toen al tien jaar dood.



Kopie_van_afbeelding_357 De afgelopen maand gestarte expo over Yves Klein met als ondertitel ‘corps, couleur, immatériel’, loopt tot 7 februari 2007 in het Centre Pompidou. Curator Camille Morineau presenteert Klein op voorbeeldige wijze: overzichtelijk en informatief. De objecten zijn op een prettig gedoseerde manier over de zalen verdeeld, met beklemtoning van Klein’s befaamde blauw, gedeponeerd onder de merknaam ‘IKB’.



Toen hij op z’n vierendertigste stierf, was Klein slechts acht jaar productief geweest. Hij was zo’n kunstenaar die zijn eigen mythe creëert. Hij wilde opvallen en dat lukte hem ook. Het meest bekend zijn de performances met in blauwe verf gedoopte meisjes. Toen hij kort voor zijn dood in New York wilde doorbreken, werd hij daar slecht ontvangen. Critici zagen hem als nep-Dalì, collega’s als Rothko keken op hem neer. Maar Klein was geen charlatan. Hij had dat beetje theater gewoon nodig om niet onopgemerkt te blijven. Misschien wist hij ook wel, dat hij weinig tijd had. Hij leefde snel, gebruikte amfetaminen. Dat kan een mensenhart slecht verdragen.



Klein Ook nu nog is zijn werk confronterend. In de belendende ruimte in Pompidou is de tentoonstelling over Robert Rauschenberg. Leuk om te zien. Maar Rauschenberg’s objecten zijn niet meer dan drie-dimensionale (kunst)historische plaatjes. Letterlijk verbleekte plaatjes bovendien. Klein’s ‘IKB’ zindert ook nu nog, blijft plakken op je netvlies, nestelt zich in hart en hersenen.



De tentoonstelling



De kunstenaar



Het blauw



zaterdag 4 november 2006

Siebold

Leiden_047 De negentiende-eeuwse Duits-Nederlandse diplomaat Von Siebold verzamelde tijdens zijn langdurige ambtsperiode in Japan gebruiks- en kunstvoorwerpen en exemplaren uit de Japanse flora en fauna. Voor het tekenen en aquaraleren van topografische kaarten, landschappen maar ook het weergeven van moeilijk te conserveren dieren als visssen, had hij een speciale medewerker in dienst: Kawahara Keiga. Een van de prachtigste voorbeelden van Keiga's werk is ondergebracht in de 'schatkamer' van het Sieboldhuis. De aantekeningen zijn van Siebold.



Het Sieboldhuis



Masa Ariyoshi

Kopie_van_leiden_026 Vandaag was ik in het Sieboldhuis in Leiden voor de tentoonstelling ‘Een Japanse in Nederland, de schilderkunst van Masa Ariyoshi’. Curator Louk Tilanus, die met Ariyoshi (1948-1999) was getrouwd, ken ik als docent van mijn studie kunstgeschiedenis aan de Leidse universiteit. Behalve voor de inrichting van de retrospectieve expo, zorgde hij voor een liefdevolle uiteenzetting over Ariyoshi’s werk onder dezelfde titel als die van de tentoonstelling (ISBN 90-7859901-4). Het hiernaast afgebeelde brons is van Aart Schonk.



Leiden_014_1 Ariyoshi kwam op haar zestiende naar Nederland. Haar Japanse wortels en haar opleiding van 1966 tot 1972 aan de Rijksakademie in Amsterdam, versmolten haar oeuvre tot een hybride karakter. Haar thema’s - landschap, interieur, stilleven, portret - zijn Nederlands; haar composities, lichte toets en zachte kleurgebruik, eerder Japans. Tilanus: “Haar werk heeft zijn wortels in de in de figuratieve traditie van de Rijksakademie waar geleerd werd dat een schilderij in de eerste plaats een samenhangend geheel moet zijn. Zij is een ‘schilders’ schilder’: hooggeschat onder collega’s omwille van de doordachtheid waarmee ze haar werken opbouwde”.



Leiden_029 Haar methode kenmerkt zich door flink terpentijngebruik, waardoor een pastelachtig coloriet ontstaat. Die pasteltinten waren tijdens de laatste decennia van de voorbije eeuw in het Westen minder gebruikelijk. In die gladheid detoneren pasteuze details en vlakken.



Leiden_045_1Wat is dat nou toch, die verschillen in Oosterse en Westerse opvattingen? Wat is nou typisch Oosters, of Westers? Tilanus interviewde twee van Ariyoshi’s vroegere docenten. Uit die vraaggesprekken komt naar voren dat zij de adviezen van haar begeleiders, weliswaar ter harte nam, maar toch op eigen (Japanse?) wijze uitvoerde. Het was niet gewoon het recalcitrante gedrag van een jonge eigengereide studente, maar meer een andere - inherente - manier van kijken. Met een diplomaat als vader is Ariyoshi opgegroeid in een kosmopolitisch milieu. Haar werk brengt je in verwarring: je meent Monet, Matisse en Moriandi te herkennen, maar dan in een Oosterse setting. Paradoxaal is in dit geval natuurlijk het japonisme aan het einde van de negentiende eeuw. Het Japanse gevoel voor reductie heeft onmiskaar de Westerse 'moderne' kunst beïnvloed.



dinsdag 31 oktober 2006

Flaubert's portret

Flaubert_inedit Op 18 november zal in Frankrijk een daguerréotype worden geveild, waarop mogelijk Gustave Flaubert is afgebeeld. Aanbieder is de Amerikaanse fotografie-historicus John Wood. Hij kocht het portret in 1983 in Parijs en is zeker van de authenciteit. Het portret zou in 1846 zijn gemaakt. Flaubert was toen 25 jaar oud. Op het eerste gezicht toont het portret weliswaar een veertiger; maar, de auteur van Madame Bovary was vroeg kalend. Het fragment van het damesportret, linksboven, zou een gravure betreffen van Gustave's maîtresse Louise Colet. Een dergelijke weergave van deze gepijpkrulde dame - hier met pofmouwen en diep décolleté - is míj niet bekend.



Lecaire2_1 Flaubert’s vroegst bekende foto werd gemaakt door zijn vriend Maxime du Camp tijdens hun reis door Egypte in 1850. Zijn in regionale kleding gehulde gestalte vormt slechts een ‘voetnoot’ in Du Camp’s opname. Een voetnoot zónder voeten nog wel. (Ik plukte mijn exemplaar van het internet en weet (nog) niet of de gehele foto werd afgebeeld). Flaubert heeft een stevige baard en is nog net te herkennen aan zijn hamsterwangen. Juist het ontbreken van die wangen, doen mij twijfelen of de man op de daguerréotype en de man op de foto van Du Camp één en dezelfde persoon waren.



Zie ook het artikel door Emmanuel de Roux: Le Monde.



maandag 30 oktober 2006

Branly

Een van mijn eerste stukjes voor mijn weblog ging over het Branlymuseum in Parijs. Door mijn onhandigheid had ik het gewist. Door toedoen van mijn digitaal begaafde broer, heb ik m'n tekstje achterhaald en opnieuw geplaatst.



Afbeelding_045_1Ooit was het Parijse Musée de l'Homme op hiërarchische wijze ingedeeld. Van de dageraad der mensheid ging het, via onderontwikkelde volkeren als papua's (stenen bijlen), griezels als Amazone-indianen (curarepijltjes) en Eskimo's (vissticks), naar de contemporaine Westersche Mensch. Ik vrees dat de gemiddelde westerling nog altijd op dezelfde manier kijkt naar inwoners van Irian Jaya, de oorspronkelijke bewoners van het Braziliaanse Regenwoud, of de Inuït. Maar, overheden doen hun best het gemene volk conform de intellectuele perceptie van de afgelopen halve eeuw, gelegenheid te verschaffen anders te kunnen kijken naar wat anders is.



Afbeelding_209 Ondanks de plafondschilderingen door aboriginals, weet ik niet of men daarin is geslaagd met het nieuwe ethnografische museum. Dit enkele maanden geleden opengestelde museum, wordt simpel 'Branly' genoemd naar de Seinekade waaraan het is gelegen. Édouard Branly, waarnaar die kade weer is vernoemd, had overigens weinig van doen met ethnografie; hij was natuurkundige. Op het eerste gezicht blijft ook dit museum een visie op niet-westerse samenlevingen, gezien door westerse brillenglazen.



Afbeelding_200 Toch is het museum interessant. Primair vanwege de omvangrijke collectie van prachtige traditionele kunst- en gebruiksvoorwerpen. Daarnaast is het gebouw met bijbehorende tuin een aanwinst voor de stad. Het gebouw van Jean Nouvel vormt een aardige terra cottakleurige dissonant op de deftige grijsgele Seine-oever. Vanuit diverse gezichtshoeken speelt het een vrolijk spel met die andere dissonant: de toren van Eiffel. Nouvel's visitekaartje blijft zijn gegoochel met klimaatbeheersing. Bij het Branly valt zijn geperforeerde vensterbedekking op.



Afbeelding_292 De tuin loopt vanaf de Seinezijde onder de buik van het gebouw door naar de rue de l'Université. Ontwerper is landschapsarchitect Gilles Clément (o.a. van het park bij de Défensepoort). Spectaculair is het aanzicht van het kantorengedeelte aan de quai Branly. In samenwerking met Clément, ontwierp botanist Patrick Blanc een verticale tuin. Voorbijgangers houden hier hun pas in; kijken met open mond langs de groene gevel omhoog; betasten de vegetatie; fotograferen elkaar met hun mobieltjes.



Het museum



De architect



De landschapsarchitect



De botanist



zaterdag 28 oktober 2006

Brassens

Jp_leloir Georges Brassens (1921-1981) overleed op 28 oktober 1981. Vijfentwintig jaar geleden dus. Brassens was één van de drie grote Franse troubadours. De andere twee waren Leo Ferré en Jaques Brel. (D’accord, Brel was Belg, maar hij zong in het Frans). In 1969 draaide mijn leraar Frans (dat was niet zijn voornaam - die ik overigens nooit heb gekend -, maar het  vak dat hij onderwees), plaatjes van Franse chansonniers. Ik herinner me dat mijn klasgenote Margot hoog rood kleurde bij Brassens’ ‘Brave Margot’. Een ander ondeugend liedje: Dans l'eau de la claire fontaine.



Poort

Delfstepoort1860 De Delftse Poort is één van die door Rotterdammers betreurde bouwsels. Einde jaren dertig van de vorige eeuw was men begonnen met grootschalige aanpassingen van het Hofplein. Het achttiende-eeuwse bouwwerk van architect Pieter de Swart stond in de weg. Omdat de burgerij het wilde behouden, moest het worden verplaatst. De dienst Gemeentewerken was daar al een heel eind mee gevorderd, toen de Duitsers op 10 mei 1940 de stad in brand schoten. Het reeds op een nieuwe plek opgebouwde basissegment bleef overeind, maar werd na de oorlog verwijderd. De op het terrein opgeslagen beelden en ornamentiek werden bijna geheel verwoest.



Img_0076 Een halve eeuw later bracht kunstenaar Cor Kraat de poort terug in outline; een soort driedimensionale bouwtekening. De oorspronkelijke ornamentiek kun je er in geabstraheerde vorm in terugvinden. Bovendien zijn onder en om het staketsel de weinige uit bommenpuin onttrokken brokstukken gesokkeld.



Kopie_van_img_0279_1 De belangrijkste symbolische ornamentiek bevond zich ooit aan de stadszijde. Behalve met trofeeën was de gevel daar bekleed met een beeldengroep, samengesteld uit (kloksgewijs): Mercurius, de stadsmaagd, een allegorie van de Delftsche Schie of de Rotte en een allegorie van de Nieuwe Maas. Alleen de Nieuwe Maas, althans de geschonden kop ervan, kun je vandaag nog bewonderen. De gebeurtenissen in mei ’40 hebben er een archeologische, (neo)klassieke vondst van gemaakt. Rodin had ‘m willen hebben in z’n rariteitencollectie. (Niet echt hoor). Ik wil er binnenkort wat meer over schrijven. Wie was de beeldhouwer? Hoe zit 't met de rest van de ornamentiek, etc.



donderdag 26 oktober 2006

Stanislas

Het volgende artikel schreef ik samen met Ymkje Repko voor het oktobernummer van Blauwe Kamer, tijdschrift voor landschapsontwikkeling en stedenbouw. Een Engelse versie verscheen gelijktijdig in 'scape magazine.






Stan_13Oogverblindende saaiheid
Wie het gerestaureerde Stanislasplein in Nancy bezoekt, moet zijn zonnebril niet vergeten. De schittering van het bijna witte plaveisel en de kalkstenen gevels is letterlijk oogverblindend. De simpele vorm van het achttiende-eeuwse plein, een van de mooiste in Europa, wordt geaccentueerd door de uniforme bebouwing er omheen. De daklijsten van de omringende gebouwen zijn bekroond met klassieke beelden en attributen. De barokke gevels zijn aaneen geregen door rococo hekwerken. Ook hier blijft de zonnebril nuttig om het in de gouden rocailles weerkaatsende licht te kunnen weerstaan. Een triomfpoort en monumentale fonteinen vervolmaken het geheel. Dit plein voldoet aan de wensen van het grote publiek: dat is de kracht en tegelijk de zwakte ervan. Het is mooi, zeer mooi, maar het is er niet spannender op geworden.



Het Place Stanislas werd in 1755 aangelegd door de architect Emmanuel Héré in opdracht van Stanislas Leszczynski. Deze Poolse ex-koning was door de Franse koning Lodewijk XV aangesteld als hertog van Lotharingen. Stanislas deed de regio groeien en bloeien. Het Stanislasplein, oorspronkelijk ‘Place Royale’, verbond twee bestaande stadsdelen. Een imponerende triomfpoort verschafte toegang tot het plein, waar het hertogelijk paleis met bijgebouwen verrees; Jean Lamour ontwierp de vergulde hekwerken; de Neptunes- en de Amphitritefontein zijn van Barthélemy Guibal. Midden op het plein prijkte een ruiterstandbeeld van de koning. Tijdens de Franse Revolutie werd dit machtssymbool van zijn sokkel getrokken. Aan het begin van de negentiende eeuw plaatste men er een bronzen beeld van Stanislas, als dank voor zijn betekenis voor de regio. De hertogelijke gebouwen dienen nu als stadhuis, theater en museum.



Stan_09
Nancy’s wethouder Stadsontwikkeling, Denis Grandjean, koos voor de weg van de minste weerstand. Grandjean is net als de burgemeester van Nancy (en Jacques Chirac) lid van de ‘Union pour un Mouvement Populaire’. Deze populistische UMP ‘luistert’ naar de wensen van de stadsbewoner. Ongeacht zijn politieke voorkeur is de gemiddelde stadsbewoner conservatief als het om culturele zaken gaat. Niet verwonderlijk dus, dat restauratiearchitect Pierre-Yves Caillault de opdracht kreeg om het project uit te voeren ‘zoals het ooit bedoeld was’. Hij bracht zelfs de houten balken terug, waaraan men vroeger paarden bond. De hekwerken en sculpturen zijn zo goed gereinigd, dat ze spiksplinternieuw lijken. De keien van ruwe Kroatische kalksteen zijn met kit gevoegd tot een waterdicht plaveisel, dat onder een afschot van 5 procent is gelegd. Je moet dus een beetje ‘klimmen’ naar het standbeeld van Stanislas. Toch getuigt het van durf het plein autovrij te maken. De automobilist zal het niet leuk vinden, maar mede hierdoor ontstaat een harmonisch geheel met het belendende Place Carrière. En, inderdaad, Héré heeft dat ooit zo bedoeld.









woensdag 25 oktober 2006

Terreur

PrintpreviewHet is alweer een poos geleden, dat mij een paginagrote krantenadvertentie van de overheid opviel. Het ging over het toenemende terrorisme en de alertheid, die daarbij van de Nederlandsche Burger werd verwacht. Om jezelf kenbaar te maken als waakzame Nederlander, kon je een gratis badge bestellen met je naam erop. Het bleek geen 1 aprilgrap. Ik bestelde er een voor onze kater. Buiten Herman heb ik er nooit iemand mee zien rondlopen.



AfbeeldingVandaag trof ik voor 't eerst zo'n gemeen oranje anti-terreurding in de buitenruimte aan; in stickervorm. Op een affiche met moslimgezin in pictogramvorm had een waakzame medeburger zijn treurstickers geplakt. Behalve historische scholing, moet deze anti-terrorist - gelet op de plek waar hij de vrouwelijke genitaliën vermoedt - een biologieleraar hebben ontbeerd.